De koppeling

Misschien nu wat uitleg hoe het principe van de trekveertjes juist werkt.

Een centrifugale kracht ontstaat wanneer een bepaalde massa wordt onderworpen aan een bepaalde hoeksnelheid (ω).

 


Even een korte verklaring:

 We zien hier een goniometrische cirkel met 4 verschillende, onbepaalde hoeken aangeduid.  Wanneer deze hoeken beginnen rond te draaien rond het middelpunt, dan zullen de blauwe en de paarse stippen een bepaalde weg afleggen.  De paarse stippen zullen een langere weg afleggen dan de blauwe stippen bij eenzelfde hoekverandering.  Vermits deze een langere weg afleggen zullen deze ook sneller draaien. 

 

Maar wat heeft dit nu te maken met de werking van de koppeling?

Dit is inderdaad nogal theoriegedoe, maar het heeft alles te maken met de koppeling.  Ik ga verder, waardoor het wel duidelijk wordt.


 

We zien hier een zekere massa (die paarse stip), wat in feite de koppelingsschoen voorstelt, en deze draait aan een zeker toerental.

 Indien we het toerental zouden kennen, de massa van het koppelschoentje en de straal van het zwaartepuntvan het schoentje tot het middelpunt van de as, dan kunnen we de krachten berekenen naar het koppelhuis toe.

 

Voor de echte freaks: 

w = v/r

Fn = m.r.w˛

Waar dit nu allemaal op slaat, is dat de snelheid en de massa bij de koppeling het meest bepalend zijn voor het ingrijpen op het koppelhuis.  We zetten de massa om naar een zekere kracht en we nemen ons trekveertje als tegenkracht.  Bij veranderende trekveertjes, veranderen we dus in feite de kracht van de koppelschoen, en om het eenvoudig te maken, veranderen we dus in feite de massa van de schoen.

 

Door het veranderen van de massa van de schoen in functie van het toerental zal de snelheid van het “naar buiten zwieren” ook veranderen.

Bij zwaardere trekveertjes maken we de schoentjes in feite lichter en bij lichtere veertjes maken we de schoentjes in feite zwaarder. 

Maar who cares?  Wel, je kan er dus je acceleratie mee verbeteren.  So, everybody cares!!

 

Hoe dan?

Theoretisch zeer simpel, praktisch vrijwel onbegonnen werk.

Korte verklaring:

                                    A                                        B                              C

  Zo, wanneer je te lichte trekveertjes neemt, dan kom je in gebied A-B.  Je brommer zal niet echt goed optrekken.

 Wanneer je iets zwaardere insteekt, dan kom je in gebied B.  De meeste scooters zitten hiertussen.

 Bij te zware veertjes zit je in gebied C en kom je ook weer niet vooruit.

 Indien je het geluk hebt om de veertjes te hebben die rond het gebied zitten van de blauwe lijn, dan mag je jezelf gelukkig prijzen omdat je in het bezit bent van een snel optrekkende scooter.

 Dit was dan mijn nogal theoretisch verklaring over de trekveertjes.  Dan blijft er nog de drukveer over.  Ik ga het niet te lang uitleggen, maar wel de basisprincipes.

 Zoals je misschien al hebt gelezen bij het hoofdstuk “vario” heb je dus gemerkt dat de riem van hoogte verandert aan de vario, dit is ook het geval bij de achterpoelie’s.  Riem open aan de vario, is riem beneden op de poelie’s en vice versa.

 De drukveer spant de achterpoelie’s tegen elkaar waardoor de riem moeilijk naar onderen kan.  (nominaal staat de riem bovenaan op de achterpoelie’s).

 

volgende pagina