De
vario functioneert in feite als de automatische versnelling van de scooter.
Door de centrifugale krachten, ontstaan door de draaiende beweging van de
vario, worden de gewichtjes naar buiten geslingerd.
Wanneer
de gewichtjes in aanraking komen met het schuine vlak ontstaan er hier twee
nieuwe krachten dewelke zorgen voor de horizontale verschuiving van de vario.
De
bedoeling van die verschuiving is het regelen van de overbrengingsverhouding
tussen de vario en de koppeling.
We
zien hier dat de riem (rood) op de linkse tekening onderaan op de variobus ligt
waardoor de brommer in zijn laagste versnelling staat ( optrekken uit stilstand).
Op
de rechtse tekening ligt de riem (rood) bovenaan tussen de vario en de
halfpoelie.
De
brommer is nu vrijwel op volgas en hoogste versnelling.
De
vario bepaalt dus zelfstandig het toerental en koppel overgebracht naar de
achteras, dewelke dan via een tandwieloverbrenging verder gaat naar het
achterwiel.
Ik
geef nu een theoretisch voorbeeld waarbij dus duidelijk wordt hoe een
riemoverbrening met toerentallen en krachten omgaat. (praktisch gezien moet je met verliezen als slip, wrijving,…
rekening houden)
Bij een overbrenging
van 2:1 zien we dat het toerental op de achteras gehalveerd is, maar het
draaimoment (koppel) is verdubbeld. Dit
is dus het geval bij de acceleratie van de brommer. (niet bepaald verhouding
2:1 ! )
Hier
zien we dat bij de overbrenging 1:2 dat het toerental op achteras verdubbeld is
ten opzichte van de vooras, maar het koppel echter is gehalveerd.
De
brommer haalt dus hoge snelheden maar heeft neiging om af te remmen bij wind,
bergop en dergelijke zaken.
NOTA! Zelfs moest het achterastoerental 12 000tr/min zijn (wat zeker wel kan), is dit niet het toerental van het achterwiel. Er zit nog een tandwieloverbrenging tussen met een verhouding van ergens 1:11,096